Flotsam en Jetsam, Verdwijnen en Verschijnen, Aarzeling, Uiteenvallen, Ontwrichten. Als Toon Verhoef zijn werk moet omschrijven volgen er termen die lezen als een gedicht. Zweem,
Chimère, Rusteloos en Laconiek zijn er nog een paar. Stuk voor stuk aanknopingspunten om zijn schilderijen te bekijken, woorden die zich als weer-
haakjes aan het doek hechten of die er als een zwerm langzaam omheen bewegen en die toch, bij
elkaar opgeteld, nooit alles verklarend zijn.
Dat geldt opnieuw voor zijn recente schilderijen die zowel verleiden als ontregelen. Grote langgerekte doeken waarin Verhoef speelt met vormen die je zou kunnen duiden: drijfhout, een kam,
boomstammen wellicht, maar die op het doek zijn ontdaan van elke betekenis. Ze zijn terug gebracht tot rudimentaire vormen, die de kunstenaar naar hartenlust op het doek rondstrooit,
spiegelt, vermenigvuldigt, vergroot en verkleint en waaraan hij – als een soort collage-achtige
beeldecho – steevast een tegenbeeld aan toevoegt. Een herhaling, een verdichting, of een associatie die telkens een kwart van het beeld in beslag neemt waardoor onze blik onherroepelijk wordt
gestuurd. Het verstoort en wringt maar gek genoeg versterkt het ook het geheel van de compositie, net zoals zout het zoet in een gerecht naar boven brengt.
Toch gaat het Toon Verhoef (Voorburg, 1946) niet om het ontregelen an sich. Elk werk ontstaat
vanuit een artistieke nieuwsgierigheid. Het is een poging om te vernieuwen, om zichzelf te verrassen, de grenzen van het betamelijke te negeren maar ook om het systeem van toevallige elementen die onze omgeving vaak is, het schilderij binnen te halen; om te twijfelen aan het klassieke
schoonheidsideaal, omdat er namelijk meerdere zijn. Verhoef probeert al bijna 50 jaar te ontsnappen aan zijn eigen stijl, een diepgeworteld en paradoxaal verlangen dat voortkomt uit de minimal art die hem heeft gevormd en die zijn manier
van werken nog steeds voor een groot deel bepaalt. Zo zijn de schilderijen weliswaar door de
kunstenaar zelf gemaakt, maar zit alle spontaniteit, de soepele stijl en intuïtie in eerste instantie
in de tekening die eraan ten grondslag ligt. De vertaling naar verf en doek vertraagt, en geeft het
schilderij haast het aura van een product. Natuurlijk is het gebaseerd op de zelfgeschapen regels
en structuur van de kunstenaar, en ja, na vijftig jaar weet Verhoef donders goed hoe de verf reageert en hoe hij het toeval kan regisseren: soms verschijnt de verf als een strakke lijn, waarbij je
het schilders-tape nog voelt, soms als een afdruk waar nooit een kwast aan te pas kwam of juist
vrij bewegend in de ruimte. Maar altijd is er een zekere afstand tot de maker waardoor elk doek
volkomen op zichzelf staat.
Dat je ernaar kan blijven kijken zonder er grip op te krijgen komt ook doordat Verhoef op een
subtiele manier meerder lagen in het schilderij verwerkt. Hij schildert niet alleen rechtstreeks op het linnen, maar ook aan de voor- en achterkant van een dunne transparante film van zuiver
bindmiddel die hij later op het doek monteert. Zo ontstaat een letterlijk gelaagd doek waarin
Verhoef - geheel volgens de erfenis van de minimal art geen enkele illusie suggereert – maar toch
ongemerkt de ruimte het doek binnen sluist.
Diafaan, Spiegelen, Schim en Teken. Nog meer begrippen, nog meer handvaten. En dan zijn er
helden, Pollock, De Chirico, en Munch die maar door blijft schilderen, en natuurlijk Velázquez
en Godard. En er is Toon Verhoef zelf, opgegroeid in Buenos Aires en gevormd in Eindhoven.
Al die indrukken die bepalend zijn geweest in het tot stand komen van zijn beeldtaal maar die
Verhoef voortdurend van zich afduwt – misschien wel tegen beter weten in – waardoor er steeds
weer ruimte komt voor nieuwe, haarscherpe werken.